Conferentieverslag Plenair

Op 24 mei stroomt Villa Jongerius in Utrecht vol met GroenLinkse politici en andere belangstellenden voor een conferentie over biomassa. De meningsverschillen over het verstoken van biomassa voor energie staan garant voor een levendige discussie.

De 150 deelnemers aan de door Milieunetwerk GroenLinks en Wetenschappelijk Bureau GroenLinks georganiseerde conferentie worden verwelkomd door Tweede Kamerlid Suzanne Kröger, die de rol van dagvoorzitter op zich heeft genomen. Zij geeft het woord aan klimaatwetenschapper Heleen de Coninck voor een inleiding over de rol van biomassa bij het tegengaan van klimaatverandering. De Coninck is universitair hoofdocent innovatiestudies en duurzaamheid aan de Radboud Universiteit en een van de hoofdauteurs van het IPPC-rapport over het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5°C.

Inleiding Heleen de Coninck

In haar presentatie zet De Coninck de feiten en dilemma’s rond klimaat, biomassa en negatieve emissies op een rij. Terwijl in de politiek lange tijd het 2°C-doel bepalend was, kwam tijdens de VN-klimaatconferentie in Parijs in 2015 voor het eerst het 1,5°C-doel in beeld. Het waren de eilandstaten in de Grote Oceaan die deze scherpere doelstelling eisten, omdat hun voortbestaan ervan afhangt: bij een mondiale opwarming van 2°C stijgt de zeespiegel zodanig dat de eilanden onder water verdwijnen. In het Klimaatakkoord van Parijs is uiteindelijk een compromisformule opgenomen: holding the increase in the global average temperature to well below 2°C and pursuing efforts to limit the temperature increase to 1.5°C.

Op dat moment was nog niet goed bekend wat het verschil tussen de twee doelstellingen zou betekenen voor het mondiale klimaatbeleid. Daarom werd het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), de groep van wetenschappers die de Verenigde Naties adviseert, gevraagd om het verschil inzichtelijk te maken. Uiteindelijk zijn voor dit rapport 91 auteurs aan de slag gegaan en zijn 42.001 commentaren verwerkt.

Belangrijke resultaten van de rapportage zijn:

  • Bij een temperatuurstijging van 2°C sterft het koraal uit, wat een enorm verlies van biodiversiteit betekent, terwijl bij 1,5°C nog 10 tot 30 procent kan overleven.
  • Bij 2°C stijgt tot 2100 de zeespiegel 10 cm meer dan bij 1,5°C, waarbij op langere termijn het verschil significanter zal zijn. Een verhoging van de zeespiegel van in totaal 2 meter is daarbij voor Nederland niet ondenkbaar, indien landijs op de poolkappen onomkeerbaar afsmelt. Het kantelpunt waarbij het dit gebeurd ligt ergens tussen 1,5°C en 2°C.
  • Bij een stijging van 2°C zullen vele honderden miljoenen mensen meer getroffen worden door klimaatverandering dan bij 1,5°C .

De verschillen tussen het 1,5°C- en het 2°C-doel zijn derhalve significant. Volgens het IPCC vereist het 1,5°C-scenario “veranderingen op nog nooit vertoonde schaal”. Daarbij moet worden opgemerkt dat indien alle landen zich keurig aan hun huidige klimaatbeloften zouden houden, de temperatuurstijging naar 3°C gaat. Gaan we op de oude voet door, dan is 4°C waarschijnlijker. Ook voor een 2°C-scenario zijn dus verregaande maatregelen nodig.

Voor de 1,5°C-doelstelling moet de CO2-uitstoot door de mensheid in 2030 ten opzichte van 2010 met 45 procent zijn gereduceerd, terwijl 25 procent reductie nodig is voor de 2°C-doelstelling. Verder zal de uitstoot al in 2050 netto nul moeten zijn, terwijl de wereld daarvoor tot 2070 de tijd heeft als we uitgaan van het 2°C-doel. Voor andere broeikasgassen dan CO2 is er geen verschil in doelstelling; de uitstoot daarvan zal altijd zo snel en zover als technisch mogelijk moeten worden verminderd.

De “veranderingen op nog nooit vertoonde schaal” omvatten:

  • Een aanpassing van het energiesysteem. Het gebruik van fossiele brandstoffen moet nagenoeg stoppen. In plaats daarvan zullen we hernieuwbare energie moeten gebruiken.
  • Een verandering van het gebruik van land en ecosystemen. Van een landgebruik  dat nu netto CO2 uitstoot zullen we over moeten stappen naar een gebruik dat netto CO2 vastlegt.
  • Veranderingen in de industrie, de infrastructuur en de steden, gericht op het gebruik van hernieuwbare energie, energiebesparing, hergebruik van materialen en gebruik van natuurlijke materialen.
  • Uiteindelijk de implementatie van negatieve emissies, welke de alsnog resterende emissies compenseren, en in de tweede helft van de eeuw ervoor zorgen dat we netto CO2 verwijderen uit de atmosfeer.

Bovenstaande maatregelen zullen tegelijkertijd nodig zijn. In de nadere uitwerking heeft het IPCC laten zien dat er ook nog keuzes te maken vallen, door vier verschillende paden (P1 t/m P4, zie figuur) te schetsen, waarbij ook scenario’s zijn meegenomen met een kortstondige overshoot. Dat wil zeggen dat tijdelijk een hogere temperatuur wordt aanvaard om vervolgens zo snel mogelijk met negatieve emissies te trachten de nadelige effecten te beperken. Alle vier scenario’s veronderstellen negatieve emissies. In sommige scenario’s zal daarvoor enorm veel biomassa nodig zijn, wat een grote claim legt op het landgebruik.

In de klimaatmodellen doet BECCS het erg goed als methode om tot negatieve CO2-emissies te komen. (Bij BECCS wordt biomassa ingezet voor energieopwekking, waarbij de vrijkomende CO2 wordt afgevangen en opgeslagen in bijvoorbeeld lege gasvelden.) De verklaring hiervoor is dat biomassa als CO2-neutraal wordt beschouwd. Om concurrentie met de voedselvoorziening te voorkomen, gaan modellen vooral uit van energieopwekking met behulp van de delen van gewassen die niet geschikt zijn als voedsel voor mens en dier.

Opvallend is, aldus De Coninck, dat een beperking van BECCS volgens de klimaatmodellen leidt tot een toename van de inzet van bio-energie. De CO2-reductie die met BECCS bereikt wordt, zal dan namelijk op een andere manier verwezenlijkt moeten worden, en dat betekent al gauw meer bio-energie. Minder BECCS kan dus leiden tot grotere negatieve gevolgen voor bijvoorbeeld landgebruik, watergebruik en biodiversiteit.

Bij het samenstellen van de modellen is ervoor gekozen om wél herbebossing en andere veranderingen in landgebruik (AFOLU) alsmede BECCS mee te wegen, terwijl andere methoden om te komen tot negatieve emissies nauwelijks een rol spelen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het vergroten van het koolstofgehalte in landbouwbodems en aan technieken die CO2 direct uit de atmosfeer halen en deze vervolgens vastleggen. In werkelijkheid zal vermoedelijk een mix van maatregelen nodig zijn om tot negatieve emissies te komen. In augustus verschijnt een nieuw IPCC-rapport over landgebruik, dat meer duidelijkheid zal scheppen over de kansen en beperkingen van BECCS en herbebossing.

“Ik kan er niet omheen”, besluit De Coninck, “dat voor het IPCC energie uit biomassa op enige schaal nodig is, waar mogelijk in combinatie met CO2-opslag, om de opwarming van de aarde tot 1,5°C te beperken. De inzet van biomassa valt wel te beperken, met name door onze vraag naar energie en materialen te verminderen.”

Duurzaamheidscriteria

In zijn reactie op de presentatie van De Coninck onderstreept Tom van der Lee, Tweede Kamerlid voor GroenLinks, voor welke enorme uitdaging het klimaatvraagstuk ons plaatst. Nederland heeft nog maar iets meer dan tien jaar om een belangrijk deel van de benodigde CO2-reductie te realiseren. Biomassa voorziet op dit moment in ons land in slechts een fractie – ongeveer 4 procent - van onze totale energiebehoefte. GroenLinks is kritisch over hoe en waar biomassa gebruikt wordt. De partij ageert bijvoorbeeld tegen de verplichte bijmenging van biobrandstoffen in autobrandstoffen. Maar GroenLinks wijst niet alle vormen van bio-energie af. Zoals De Coninck al stelde, is in alle IPCC-scenario’s een bepaalde mate van gebruik van biomassa onderdeel van de totale oplossing van het klimaatvraagstuk.

Op dit moment staat er nog 1,8 miljard euro aan subsidie ingeboekt voor de bijstook van biomassa in kolencentrales, ten behoeve van de stroomopwekking. Dat is een te laagwaardig gebruik van biomassa, waarvoor betere hernieuwbare alternatieven zijn. GroenLinks wil het geld gebruiken om de kolencentrales te sluiten.

Anders ligt het bij warmte. Van ons energieverbruik is 80 procent bestemd voor de productie van warmte in enigerlei vorm. “Als je hernieuwbare bronnen zoekt voor warmte, zoals geothermie, dan heb je ook piekbronnen nodig, voor de momenten waarop de warmtevraag hoog is. Naast groene waterstof – die we nog nauwelijks hebben – kan biomassa daar een rol in spelen, zeker als je de verbranding combineert met afvang en opslag van CO2.”

Precies en genuanceerd kijken naar elke afzonderlijke toepassing is bij biomassa belangrijk, waarbij we niet in economische of technische debatten moeten blijven hangen. Perfect immers is per definitie niet haalbaar en we zullen moeten kijken wat haalbaar is. Van der Lee pleit niettemin voor een standstill bij het afgeven van nieuwe vergunningen voor de inzet van biomassa voor energieopwekking, zolang er geen steviger, helder en doordacht duurzaamheidskader is voor biomassa, inclusief afspraken over de voorkeursvolgorde van toepassingen (cascadering) en over het minimaliseren van de uitstoot van schadelijke stoffen bij verbranding.

Tussenoplossing

Vervolgens ondervraagt dagvoorzitter Suzanne Kröger een panel van vier personen die elk sterk betrokken zijn bij het debat over biomassa. Jelmer Vierstra, projectleider grondstoffen bij Natuur & Milieu, stelt dat de beschikbare biomassa nog onvoldoende wordt benut voor materialen en nutriënten. Er is in Nederland veel aandacht voor bio-energie en hiervoor worden veel subsidies beschikbaar gesteld. Deze subsidies leiden er echter toe dat, in weerwil van alle duurzaamheidscriteria, vormen van biomassa waarvoor een hoogwaardiger gebruik mogelijk is, toch worden gebruikt voor energieopwekking. Mest bijvoorbeeld, kun je beter benutten voor het sluiten van landbouwkringlopen en het verbeteren van het gehalte organische stof in bodems dan voor energieopwekking in mestvergisters. De nieuwe Biomassavisie van Natuur & Milieu vormt een leidraad voor betere cascadering (zie foto).

Of het slim is om biomassa in te zetten als energiebron hangt heel erg af van de situatie, benadrukt Martin Junginger, hoogleraar bio-based economy aan de Universiteit Utrecht. Palmolie uit Indonesische plantages waarvoor bos is gekapt gebruiken voor biodiesel, dat is een voorbeeld van ongewenst gebruik van biomassa. De kap van oerbossen voor palmolieplantages gaat ten koste van biodiversiteit en bodemvruchtbaarheid. Het gebruik van deze palmolie als brandstof heeft netto een negatief effect op het klimaat. Palmolie kan beter als voedsel gebruikt worden. Maar als we bijvoorbeeld kijken naar shreds – houtachtige resten die na compostering van biologisch materiaal overblijven - dan is een betere toepassing dan bio-energie haast niet denkbaar. Bodemvruchtbaarheid, voedselzekerheid en biodiversiteit worden er niet door geschaad, het klimaat is erbij gebaat. Want als de shreds niet gebruikt worden voor energieopwekking, komt de CO2 in de binnen enkele jaren alsnog in de atmosfeer doordat de shreds verrotten.

Voor de elektriciteitsopwekking is duurzame biomassa tot 2030 een tussenoplossing, voor hogetemperatuur-warmtenetten mogelijk tot 2040, stelt Junginger. Uiteindelijk zal biomassa vooral nodig zijn in sectoren waar er nauwelijks andere alternatieven zijn voor fossiele brand- en grondstoffen: in de internationale scheep-en luchtvaart en in de chemie, gecombineerd met afvang en opslag van CO2.“Als je biomassa inzet voor de productie brandstoffen voor de scheepvaart en de luchtvaart, dan komt bij de productie al CO2 in geconcentreerde vorm vrij; bij sommige conversieroutes tot 50%.” Die kun je afvangen en onder de grond stoppen. Laten we dat vooral doen. Want die negatieve emissies hebben we nodig.”

Volgens Bart Dehue, programmamanager duurzame warmte bij Vattenfall-Nuon, zijn er drie redenen waarom we niet ontkomen aan het gebruik van biomassa als energiebron. Ten eerste speelt biomassa een belangrijke rol bij negatieve emissies. Ten tweede zijn er in sommige sectoren geen alternatieven voor energie uit biomassa, op de middellange termijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor de luchtvaart. Ten derde is er soms een tussenoplossing nodig, bijvoorbeeld voor de warmtevoorziening van woningen via hogetemperatuurwarmtenetten. De alternatieven, zoals geothermie of groene waterstof, zijn er in de praktijk nog niet, maar er moet wel aan gewerkt worden.

Nog tien jaar langer doorgaan met aardgas is geen optie, stelt Dehue, omdat we dan de cumulatieve emissies van CO2verder vergroten. “Dan schuiven we het probleem door naar toekomstige generaties, die meer negatieve emissies zullen moeten verwezenlijken.” Het gebruik van biomassa valt te verkiezen boven dat van fossiele brandstoffen zoals aardgas, omdat de CO2 uit fossiele brandstoffen voor tienduizenden jaren invloed heeft op ons klimaat, terwijl de CO2 die vrijkomt uit verbranding van biomassa binnen enkele jaren of decennia weer kan worden opgenomen door nieuwe planten en bomen. Biomassa, met name reststromen, kan vooral goed worden benut voor de piekbelasting van energiecentrales, zolang er geen andere bronnen beschikbaar zijn.

Het vierde panellid, Jorrit Nuijens, is wethouder voor GroenLinks in Diemen, waar Vattenfall-Nuon een grote biomassacentrale wil bouwen voor de stadsverwarming van Amsterdam-Oost, Diemen en Almere. Die omstreden biomassacentrale ziet Nuijens liever niet gebouwd, maar de gemeente Diemen heeft niet de bevoegdheid om de centrale tegen te houden. Wel kijkt de gemeente kritisch naar de wijze waarop de centrale wordt geïmplementeerd.

De landelijke SDE-regeling verstrekt te veel subsidie voor de toepassing van biomassa als energiebron, vindt Nuijens. Door de bijstook van biomassa in kolencentrales en de verbranding van biomassa ten behoeve van warmtenetten komt de noodzakelijke cascadering van biomassa onder druk te staan. Nuijens heeft twijfels bij het tijdelijke karakter van de biomassacentrale in Diemen en wijst erop dat de afvang en opslag van CO2 economisch niet haalbaar blijkt voor Nuon-Vattenfall. De gewenste negatieve emissies raken uit beeld als de overheid BECCS niet verplicht stelt. Zolang het gebruik van biomassa als ‘tussenoplossing’ voor de energievoorziening is toegestaan, is er te weinig druk op de markt om echt te innoveren.

Vanuit de zaal wordt door diverse aanwezigen bestreden dat biomassa CO2-neutraal is. De bomen die verbrand worden, worden lang niet altijd herplant, bijvoorbeeld wanneer bosgebieden worden omgevormd naar weidegebieden. Er verdwijnen ook veel te veel hele bomen in de verbrandingscentrales, in plaats van louter reststromen zoals zaagsel en toppen van bomen. Daardoor ontstaat een langdurige ‘koolstofschuld’: het duurt tientallen jaren voor de CO2 uit het verbrande hout weer is opgenomen door nieuwe bomen. Een ander bezwaar tegen biomassacentrales is dat we biomassa, gezien de schaarste, helemaal niet zouden moeten inzetten voor energieopwekking.

Aanbevelingen

Ondanks de forse meningsverschillen over bio-energie slagen de conferentiedeelnemers er toch in om, in vier workshops en een afsluitende paneldiscussie, tot 22 aanbevelingen te komen over het gebruik van biomassa. Zo is er consensus dat het aangescherpte duurzaamheidskader voor biomassa, dat is aangekondigd in het ontwerp-Klimaatakkoord, voor alle biomassastromen zal moeten gelden en ook cascadering zal moeten omvatten. De schaarste aan land voor de teelt van voedsel en andere vormen van biomassa vraagt om een forse beperking van de veestapel. Daarmee volgen de conferentiedeelnemers het pleidooi voor vermindering van de vleesconsumptie dat Heleen de Coninck al in haar inleiding heeft gehouden.

Ook het voorstel van Rik Grashoff, voormalig Tweede Kamerlid voor GroenLinks, om meer biomassa gaan produceren in eigen land krijgt brede steun. We zouden 200.000 hectare extra bos moeten aanplanten. Verder moet Nederland serieus gaan werken aan negatieve emissies.

Lees de verslagen van de workshops over biomassa in 2050, over biobrandstoffen voor transport en over bio-energie en luchtvervuiling.
 
Download de presentatie van Heleen de Coninck over klimaat, biomassa en negatieve emissies.

 

 

Aanbevelingen van de conferentie over biomassa

Meer dan twintig aanbevelingen over het gebruik van biomassa, dat was de oogst van de conferentie die Milieunetwerk GroenLinks en Wetenschappelijk Bureau GroenLinks op 24 mei organiseerden.

De aanbevelingen zijn het resultaat van twee levendige plenaire debatten en vier workshops tijdens de drukbezochte conferentie ‘Biomassa: voedsel, grondstof of brandstof?’ in Utrecht. De meningen botsten vooral over het gebruik van biomassa voor de opwekking van energie, bijvoorbeeld in biomassacentrales. Hoewel niet alle tegenstellingen overbrugd werden, lukte het om tot een serie aanbevelingen te komen die brede steun genoten onder de honderdvijftig deelnemers.

Algemeen

1. De schaarste aan biomassa en de risico’s van grootschalige biomassateelt voor de biodiversiteit onderstrepen de urgentie van besparen op energie en materialen.

2. De schaarste aan land voor de duurzame teelt van voedsel en andere vormen van biomassa vraagt om een forse beperking van de veestapel en daarmee de vleesconsumptie.

3. Redeneer terug vanuit een eindbeeld voor 2050 bij het maken van keuzes rond biomassa: welke toepassingen passen in een klimaatneutrale en circulaire economie?

4. Probeer het duurzaamheidskader voor biomassa, dat is aangekondigd in het ontwerp-Klimaatakkoord, te beïnvloeden: er dienen duurzaamheidscriteria te komen voor alle biomassastromen, de huidige duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa moeten worden aangescherpt, cascadering moet worden gewaarborgd en de handhaving moet worden verzekerd. Alleen biomassa die voldoet aan het duurzaamheidskader mag in aanmerking komen voor subsidies.

5. Er mogen, met uitzondering van dunningshout, geen hele bomen in de ketel van biomassacentrales belanden.

6. Bij het gebruik van biomassa dient de nutriëntenkringloop te worden gesloten.

7. Maak milieu-impactberekeningen (levenscyclusanalyses) meer circulair. Denk in ketens en betrek daarbij ook de bodem(kwaliteit).

8. Nederland moet meer publieke middelen in de klimaat- en energietransitie investeren.

 

Biomassa voor stroom en warmte

 
9. Er moet zo snel mogelijk een einde komen aan de subsidie op stroomproductie uit biomassa.

10. Er is een mix aan duurzame bronnen nodig om aardgas te vervangen in lokale warmtenetten.

11. Biomassacentrales dienen publiekelijk te rapporteren over hun CO2-uitstoot, mede met het oog op afvang en opslag van CO2.

12. De Rijksoverheid moet CO2-afvang en –opslag bij grote biomassacentrales voorschrijven én mogelijk maken.

13. Hoe sneller we maatregelen nemen die écht CO2-reductie opleveren, hoe beter dat is voor het klimaat en hoe minder bio-energie met afvang en opslag van CO2 (BECCS) we nodig hebben.

Lees het verslag van de workshop over biomassa in 2050.

 

Biobrandstoffen voor transport

 
14. De Europese Unie en andere overheden moeten sturen op CO2-efficiëntie van (bio)brandstoffen, zonder bijmengverplichting.

15. Stimuleer innovatieve brandstoffen, vooral voor de luchtvaart. Op termijn bieden e-fuels perspectief: brandstoffen die geproduceerd worden met hernieuwbare elektriciteit.

Lees het verslag van de workshop over biobrandstoffen voor transport.

 

Meer biomassa, in Nederland en wereldwijd

 
16. Er moet veel meer bos komen in Nederland komen, bij voorkeur 200.000 hectare extra. Daarbij moet niet alleen oog zijn voor houtproductie maar ook voor biodiversiteit. De combinatie met voedselproductie, in bijvoorbeeld voedselbossen en agrobosbouw, biedt eveneens kansen.

17. Wereldwijd is herbebossing nodig. Gebruikers van houtige biomassa dienen zorg te dragen voor de aanplant van bos. Het gebruik van biomassa moet ook op mondiale schaal worden gemonitord.

18. Ontwikkel marginale gronden voor de teelt van biomassa, mits dit niet ten koste gaat van de biodiversiteit.

19. Overheden dienen bij het aanbesteden van groenafval een zo hoogwaardig mogelijke toepassing te bevorderen.

 

Bio-energie en luchtvervuiling

 
20. Er moet een landelijke norm komen voor de schadelijkheid van houtrook. Gemeenten kunnen die norm dan – al dan niet aangescherpt – opnemen in hun Omgevingsplan, teneinde particuliere houtstook aan banden te leggen. Gemeenten dienen de Omgevingswet, die in 2021 in werking zal treden, aan te grijpen om strengere omgevingswaardenvast te stellen voor de lokale luchtkwaliteit.

21. Er is meer kennis nodig over de schadelijke stoffen die in de lucht belanden bij particuliere houtstook, én over de motieven van de stokers: gaat het om een haardvuurtje voor de gezelligheid of om houtstook als alternatieve warmtebron?

22. Er moet een bovenregionale toets komen op de accumulatie van fijnstof door diverse vormen van kleinschalige en grootschalige biomassastook.

Lees het verslag van de workshop over bio-energie en luchtvervuiling.